De Codex Gigas, ook wel bekend als de Duivelsbijbel, is beroemd om drie redenen:
- het is het grootste verluchtigde middeleeuwse handschrift ter wereld,
- het is zo perfect en uniform geschreven dat de prestatie onmenselijk lijkt, en
- het bevat een groot paginagroot portret van de Duivel.
Geschreven tussen 1204 en 1230, is het boek 92 cm lang/hoog, 50 cm breed, 22 cm dik en weegt ongeveer 79 kg. Het bevatte aanvankelijk 320 vellen perkament, naar verluidt gemaakt van de huiden van 160 ezels, maar 12 bladeren werden op een onbekende datum en om een onbekende reden verwijderd. Zeer grote geïllustreerde bijbels waren een typisch kenmerk van monnikenwerk, maar zelfs binnen deze groep is de paginagrootte van de Codex Gigas uitzonderlijk.
Het manuscript is geschreven met behulp van de Karolingische Minuscule, een populair en goed leesbaar middeleeuws schrift. Het bevat veel gedetailleerde illustraties, meestal versierde letters en geometrische of plantaardige vormen, behalve een eekhoorn bovenop een initiaal, een portret van Josephus en de beruchte karikatuur van de duivel.
Er zijn ook twee afbeeldingen die hemel en aarde voorstellen, compleet met de zon, maan en sterren, plus een planeet van zee zonder landmassa’s. De Codex Gigas werd al in de 13e eeuw als zeer waardevol beschouwd en behoorde volgens de aantekening voorin ‘tot de zeven wereldwonderen vanwege zijn enorme omvang’.
De Codex is gebonden in één band van met dikke houten platen bedekt met wit leer, versierd met blindstempels, die nergens anders zijn aangetroffen. Beide borden hebben metalen beslag – in de vier hoeken en in het midden – elk meesterlijk gedecoreerd en met een verhoogde knop waarop het opengeslagen boek zou moeten rusten. Er zijn nog twee metalen fittingen aan de achterkant, met een gat dat mogelijk is gebruikt om de Codex aan een meubelstuk te ketenen. De band raakte beschadigd bij een brand en in 1819 werd hij opnieuw gebonden door een ambachtsman in Stockholm die 78 riksdaler ontving voor materialen en arbeid, waarmee hij toen twee koeien had kunnen kopen.
Inhoudelijk gezien is het een raadselachtig script: de Bijbel neemt de eerste helft van het manuscript in beslag. Daarna volgen er historische werken van Flavius Josephus (37-100), een joodse kroniekschrijver uit het Romeinse Rijk, en van Isidorus van Sevilla (ca. 560-636), de bisschop van die plaats en een van de eerste geschiedschrijvers van het christendom. Dan komt de Medica, een hoofdstuk met geneeskundige teksten dat kennis van de Grieken en de Arabieren op dat gebied bundelt. Het was de medische encyclopedie van de middeleeuwen.
Niet alle ziekten worden genezen door artsen of met medicijnen en kruiden. In de middeleeuwen dachten mensen dat bepaalde symptomen erop wezen dat de patiënt bezeten was door de duivel. Met name een ziekte die plotseling opkwam, koorts, epilepsie, krampen en infecties waren duidelijke aanwijzingen.
Het boek bevat dan ook instructies om de ziekte uit het lichaam te bannen met behulp van duiveluitdrijving.
Zelfs een gewone verkoudheid kon met deze formule verdreven worden:
‘In naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest bezweer ik zeven verkoudheden, want gij zijt zeven zusters. Ilia, Restilia, Jogalia, Suffogalia, Affrica, Ionea, Ignea. Ik bezweer u, verkoudheden, waar gij ook vandaan komt.’
Wie en hoe lang?
Zdenek Uhlir, een deskundige op het gebied van middeleeuwse manuscripten, denkt dat de codex inderdaad door een benedictijner monnik uit een klooster in Podlažice (een stad op ongeveer 100 kilometer van Praag) geschreven is in de dertiende eeuw, en dat het werk tien tot twaalf jaar heeft gevergd, maar volgens andere bronnen heeft het uitlijnen, schrijven en versieren van de Codex Gigas zeker 25 tot 35 jaar geduurd.
Een middeleeuwse schrijver kon met zijn veer op perkament niet al te snel schrijven als het de bedoeling was dat de tekst leesbaar zou zijn. Onderzoekers hebben proeven gedaan met dezelfde materialen die de monniken gebruikten, en kwamen erachter dat het een dag kost om 100 regels te schrijven. Dat is een halve pagina van de Codex Gigas.
Het opvallende van de Codex Gigas is dat het handschrift zeer grof en onbeholpen is, alsof de schrijver níét was geschoold voor monniken werk. Wellicht was het een auto-didact. Meerdere schrijvers kunnen zo’n handschrift niet op dezelfde manier imiteren, dus de vele bladzijden zijn waarschijnlijk door één persoon geschreven.
Een uv-analyse van de inkt schraagt die conclusie. Middeleeuwse monniken mengden zelf hun inkt, die bestond uit galappelextract, looizuur en ijzersulfaat. Elke monnik mengde deze stoffen in een andere verhouding, en alle inkt van de Codex Gigas blijkt volgens hetzelfde recept te zijn gemengd.
De legende
Wat de Codex zo intrigerend maakt, is de aard van het schrijven, aangezien er geen tekenen zijn van leeftijd, ziekte, stemming of een natuurlijke evolutie in stijl (want er was 25 jaar voor nodig!).
In feite zijn de lengte, grootte, details en perfectie zo buitengewoon dat er in de Middeleeuwen een legende over de oorsprong ervan werd opgetekend.
In die legende wordt verteld dat het boek was geschreven door een monnik die zijn kloostergeloften brak en werd veroordeeld om levend te worden ommuurd. Om deze harde straf te vermijden, beloofde hij een boek te maken dat alle menselijke kennis zou bevatten en dat het in één nacht klaar zou zijn. Toen hij zich realiseerde dat hij de taak niet alleen kon volbrengen, vroeg hij de gevallen engel Lucifer om hem te helpen het af te maken, in ruil voor de ziel van de monnik. De duivel accepteerde de deal en de monnik voegde Lucifer’s portret toe als dank voor zijn hulp.
Waarschijnlijk berust de mythe van de monnik die een verband sluit met de duivel, op een verkeerde interpretatie. Het Latijnse woord inclusus werd vertaald als ‘levend begraven te worden’, maar kan ook een zelfstandig naamwoord zijn, waarbij het ‘kluizenaar‘ betekent. Waarschijnlijk gaat het hier dus eerder om een monnik die teruggetrokken in het klooster leefde, en een groot deel van zijn leven bezig was met het schrijven van dit ene boek: de Codex Gigas.
Tijdlijn/Levensloop
Hier is een korte tijdlijn van het bewogen leven van het manuscript:
• 1204 tot 1230 – de Codex is waarschijnlijk geschreven in het Podlažice-klooster in het koninkrijk Bohemen, nu onderdeel van de Tsjechische Republiek
• 1295 – Podlažice schenkt het aan het nabijgelegen klooster van Sedlec, die het verkoopt aan de benedictijnenorde van het Břevno-klooster.
• 1594 – Keizer Rudolf II neemt de Codex “in bruikleen” en zet hem in zijn kasteel in Praag.
• 1648 – Praag wordt geplunderd door het Zweedse leger en het manuscript komt terecht in de bibliotheek van koningin Christina in het kasteel Tre Kronor.
• 1697 – Het kasteel brandt af en 18.000 boeken plus 5.700 manuscripten gaan in vlammen op. De Duivelsbijbel overleeft het omdat iemand hem uit het raam gooit, daarbij wordt een omstander verwondt, en de boekband ernstig beschadigd.
• 1768 – Het manuscript wordt geïnstalleerd in het nieuw gebouwde paleis van Stockholm.
• 1819 – Het boek wordt opnieuw gebonden.
• 1878 – De Codex wordt door een list verplaatst naar een nieuw bibliotheekgebouw in het Humlegården-park.
• 2007 – Het manuscript wordt uitgeleend aan Praag, waar het in de Nationale Bibliotheek tentoongesteld wordt.
• 2018 – Het manuscript komt terug in Stockholm en krijgt een plek in de permanente tentoonstelling in de Treasury Room van de Koninklijke Bibliotheek.
Als je niet naar Stockholm kunt, kun je een kijkje nemen op de website van de bibliotheek, waar een dee; van het werk in gedigitaliseerde vorm te zien is.