Nietzsche’s concept van de Übermensch, is nauw verbonden met zijn filosofie van het lichaam. Nietzsche geloofde dat de traditionele westerse filosofie de betekenis en het potentieel van het menselijk lichaam lange tijd had verwaarloosd en zich had geconcentreerd op het rijk van de geest en de ziel.
Hij zag het lichaam als een essentieel aspect van het menselijk bestaan, in staat tot grote kracht en creativiteit.
Volgens Nietzsche is de Übermensch een individu dat de maatschappelijke en morele beperkingen overstijgt om zijn volledige potentieel te omarmen. Dit concept draait om het idee van zelfoverwinning, waarbij individuen zichzelf bevrijden van de beperkingen die worden opgelegd door traditie, moraliteit en maatschappelijke verwachtingen. Hij betoogde dat maatschappelijke normen en morele codes vaak het menselijk potentieel onderdrukken, wat leidt tot middelmatigheid en conformiteit. Denk hierbij aan religieuze normen en waarden, maar ook aan onrealistische lichaamsidealen.
Nietzsche geloofde dat individuen, door het lichaam te omarmen en te vieren, hun aangeboren kracht en creativiteit kunnen aanboren. Door de verlangens, instincten en passies van het lichaam te omarmen, bevrijdt de Übermensch zich van deze beperkingen en wordt authentieke zelfexpressie en persoonlijke groei mogelijk.
Het concept van ‘instinct’ wordt door Nietzsche bijzonder benadrukt. Dit onderdrukte vermogen is volgens hem de indicator van wat het lichaam als essentieel goed beschouwt.
Men kan dus een situatie zowel vanuit de mentale als de fysieke kant beoordelen.
Nietzsche’s idee van de herwaardering van alle waarden en zijn concept van de Übermensch zijn diep met elkaar verweven. Het impliceert een kritisch onderzoek en het ter discussie stellen van bestaande morele codes. Hij riep op tot een radicale verschuiving in perspectief, waarbij individuen werden aangemoedigd morele waarden opnieuw te beoordelen en te herinterpreteren op basis van hun eigen ervaringen, verlangens en mogelijkheden. Nietzsche probeerde de heersende opvattingen over goed en kwaad uit te dagen, met het argument dat deze gebaseerd waren op verouderde grondslagen.
Volgens Nietzsche waren traditionele morele waarden beladen met gevoelens van schuld, schaamte en repressie. Hij geloofde dat deze waarden geworteld waren in een slavenmentaliteit die de zwakte in stand hield en de opkomst van het individu verhinderde. Door deze morele waarden opnieuw te evalueren en te overstijgen, geloofde Nietzsche dat individuen zich konden losmaken van maatschappelijke beperkingen en een authentieker en bevredigender bestaan konden omarmen.
Hij bedoelde niet dat de herwaardering van alle waarden een recept was voor moreel relativisme of regelrechte afwijzing van moraliteit. In plaats daarvan zag Nietzsche het als een kans voor individuen om hun eigen waarden te omarmen en hun eigen begrip te creëren van wat betekenisvol en waardevol is in het leven. Nietzsche geloofde dat dit proces van herwaardering zou leiden tot de opkomst van nieuwe ethische systemen die beter aansluiten bij de unieke mogelijkheden en verlangens van individuen.
Het herwaarderingsproces stelt individuen in staat hun eigen betekenisvolle en authentieke ethische kaders te ontwikkelen, wat uiteindelijk leidt tot persoonlijke groei, zelfrealisatie en een dieper begrip van wat een mens een mens maakt.
In zijn boek “Also sprach Zarathustra” schrijft Nietzsche: “De Übermensch staat tot de mens als deze tot de aap.” en “De mens is een koord gespannen tussen de Übermensch en het dier.” Men zou daaruit de conclusie kunnen trekken dat Nietzsche bedoelde dat in de mens van nu de spanning tussen het dierlijke en het bovenmenselijke voelbaar is.
Herkomst van de term Übermensch
Nietzsche was niet de eerste die de term Übermensch gebruikte. Een soortgelijk begrip is de “hyperanthropos” van Dionysius van Halicarnassus uit de 1e eeuw v.Chr. Later maakte de Griekse schrijver Lucianus van Samosata gebruik van dit woord in zijn satire Kataplous om de grote heren van de wereld belachelijk te maken. Nietzsche was vertrouwd met dit werk.
In het Duits verscheen de term Übermensch voor het eerst in 1527 in een brief van Hermann Rab, Provinciaal van de Saksische Dominicaanse provincie, waarin het een soort scheldwoord is voor “lutheranen”.
De lutherse Duitse theoloog Heinrich Müller gebruikte de Duitse term in zijn publicatie Geistliche Erquickungsstunden (1664-1666).
Bij de Duitse filosoof-theoloog Johann von Herder treft men het woord meermalen aan, terwijl Goethe de term gebruikte in zijn Faust. Elke schrijver vulde het begrip op zijn manier in.
Wanneer het nationaalsocialisme in de twintigste eeuw gebruikmaakt van de term, wordt het begrip ‘Übermensch’ aan ras gekoppeld. Dit had weinig te maken met Nietzsche’s oorspronkelijke interpretatie. De nazi’s bedachten als tegenhanger het begrip Untermensch. Daarmee riepen ze een begrippenpaar in het leven dat bij Nietzsche niet voorkomt.
Junzi
In de Oosterse filosofie bestaat een vergelijkbaar begrip: Junzi.
Een junzi (君子) is letterlijk ‘zoon van een prins’, maar het wordt meestal vertaald als “edelman” of “superieur persoon”. Confucius gaf de term een morele betekenis. Een junzi had het morele gezag om een leider te zijn. In de Gesprekken van Confucius worden ren (‘menselijkheid’) en yi (‘juist gedrag’) genoemd als eigenschappen die moeten worden aangekweekt om een junzi te worden. Volgens Confucius was dit voor elk persoon mogelijk, ongeacht zijn maatschappelijke status.
Bij het begrip Junzi wordt groot belang toegekend aan de “vijf deugden”, namelijk “welwillendheid, juistheid, fatsoen, wijsheid en betrouwbaarheid”, kernwaarden van het confucianisme.