Op de middelbare school (st. Jozef MAVO in Breda) moest ik op een keer een zelfgekozen gedicht voordragen ten overstaan van de hele klas.
Ik weet nog precies welk gedicht het was: “De Stadsgenoot” van Jan Elburg. Ik stierf van de zenuwen en raffelde het gedicht af en kreeg een 3 voor de moeite.
Ik kan me nog een paar regels van het gedicht herinneren: “hij is de smaak van water vergeten” en “hij zal bang en verongelijkt doodgaan“.
Waarom kies je als puber voor een dergelijk gedicht en herinner je 50 jaar later alleen deze zinnen nog? Dat is voer voor psychologen.
Ik heb op het internet gezocht naar het volledige gedicht en de hele situatie van toen kwam weer boven toen ik het herlas:
Stadgenoot
Hij is het licht vergeten
en het gras vergeten
en al die kleine levende kevertjes
en de smaak van water en het waaien
hij is de geur vergeten
van het hooi de grijze vacht van de schapen
de varens de omgelegde aardkluiten
zijn binnen is geen nest zijn buiten
geen buiten zijn tuin een vaas
hij is ook
de bliksem vergeten de rauwe
hagel op zijn voorhoofd
hij zegt niet: graan meel brood
hij ziet de vogels niet weggaan
en de sneeuw niet komen
hij zal bang en verongelijkt doodgaan.
Op het internet vond ik nog een trivia: Elburg is de bedenker van de term “het pientere pookje” van DAF.
En, tijdens dit zoeken, kwam ik ook een andere favoriet van mij weer tegen: “Changement de décor” van Ellen Warmond:
Changement de décor
Zodra de dag áls een dreigbrief
in mijn kamer wordt geschoven
worden de rode zegels van de droom
door snelle messen zonlicht losgebroken
huizen slaan traag hun bittere ogen op
en sterren vallen doodsbleek uit hun banen
terwijl de zwijgende schildwachten
nachtdroom en dagdroom haastig
elkaar hun plaatsen afstaan
legt het vuurpeloton van de twaalf
nieuwe uren bedaard op mij aan.