Kuifje, de verwijzingen en thema’s

Hergé verwees in zijn Kuifje-albums vaak naar actuele gebeurtenissen. En dat hielp mij, in de pubertijd, bij de vorming van mijn wereldbeeld.

Parodieën

In De Blauwe Lotus wordt verwezen naar het spoorwegincident bij Moekden in augustus 1931, het bestaan van de Internationale Concessie in Shanghai en het vertrek uit de Volkenbond van Japan in 1933.

Verder zijn de verhalen doorspekt met verwijzingen naar en parodieën op historische gebeurtenissen uit de twintigste eeuw. Zo kan De scepter van Ottokar (1939) bijvoorbeeld gelezen worden als een parodie op de Anschluss van Oostenrijk bij nazi-Duitsland. Onder meer de naam van de Bordurische leider, Müsstler, verwijst daarnaar: het is een combinatie van Hitler en Mussolini. Met De scepter van Ottokar oefende Hergé vooral onderhuidse kritiek uit op het Duitse rijk in wording.

Controverse

De geheimzinnige ster (1942) zorgde voor heel wat controverse. Het verscheen in volle oorlogstijd. De oorspronkelijke versie van het verhaal viel vooral op doordat de antagonisten oorspronkelijk onder de Amerikaanse vlag opereerden en geleid werden door een Jood genaamd Blumenstein. Bij een na de oorlog herziene versie van het verhaal werd Amerika vervangen door het fictieve São Rico. Ook de man achter de geldzuchtige operatie krijgt nu de in Hergés oren minder Joods klinkende naam Bohlwinkel (een verwijzing naar het Brusselse bollewinkel, wat “snoepwinkel” betekent). Wat Hergé toen niet wist, is dat ook Bohlwinkel een veel voorkomende Joodse naam is.

Oorlogsdreiging

In de allereerste versie van Kuifje en het Zwarte Goud werd verwezen naar de oorlogsdreiging in 1939. Toen Hergé dit verhaal na de Tweede Wereldoorlog voltooide, werd de plaats waar het conflict zich afspeelt verplaatst naar het Palestina van die tijd, waar destijds onder de ogen van het Britse mandaatbestuur, Joodse en Palestijnse verzetsgroepen elkaar bestreden. Later zijn er opnieuw aangepaste versies van dit verhaal uitgekomen, waarin alle verwijzingen naar het Joods-Palestijnse conflict zijn verwijderd.

Science Fiction

Hergés visie op de ruimtevaart komt tot uiting in een lang verhaal dat de albums Raket naar de maan (1953) en Mannen op de maan (1954) beslaat. Aan de totstandkoming van dit verhaal ging een uitgebreide studie van de modernste wetenschappelijke inzichten vooraf. Het maken van de twee albums nam zes jaar in beslag. De raket waarmee de hoofdpersonen naar de maan reizen is gebaseerd op de door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde V2-raket.

Karikaturen

In De zaak Zonnebloem (1956) maakte Hergé een parodie op dictatoriale regimes in het algemeen, en op (de satellietstaten van) de Sovjet-Unie in het bijzonder. Bordurië, het fictieve land (ook in de De scepter van Ottokar) waar het voornoemde verhaal zich voor een deel afspeelt, wordt beheerst door uniformen met een rode schouderband met witte cirkel en zwart embleem in de vorm van een snor.

Het laatste voltooide album in de serie, Kuifje en de Picaro’s, schetst een karikatuur van Zuid-Amerika en zijn kenmerkende revoluties. In dit verhaal weet Kuifje generaal Alcazar ertoe te bewegen geen executies te laten plaatsvinden als hij aan de macht komt. Alcazar laat duidelijk merken dat hij het hier niet mee eens is. Aan het eind geeft zelfs generaal Tapioca (die geëxecuteerd zou moeten worden) toe dat hij dit een belediging van de San-Theodoraanse cultuur vindt.

Hergé

Georges Remi groeide op in Etterbeek, een toen al verstedelijkte gemeente van de Brusselse agglomeratie. Zijn ouders waren de Waal Alexis Remi (1882-1970) en de Vlaamse Élisabeth Dufour (1882-1946). Alexis en zijn tweelingbroer Leon werden geboren als buitenechtelijke zoons van Marie-Barbe Dewigne (1860-1901). Ze trouwde met Philippe Remi (1870-1941), pas twaalf jaar ouder dan de tweeling, die ze legitimeerde. Er werd weleens beweerd dat zij buitenechtelijke zoons waren van koning Leopold II. Een ander gerucht wilde dat ze buitenechtelijke zoons waren van de diplomaat graaf Gaston Errembault de Dudzeele (1847-1929), bij wie Marie-Barbe Dewignie dienstmeid was. Het echtpaar Alexis Remi-Dufour behoorde tot de middenklasse en leefde in een betrekkelijke luxe. In 1912 werd een tweede zoon geboren, Paul Remi. Hergé beweerde dat Kuifje in de beginjaren onbewust op zijn broer Paul gebaseerd was. Kuifje kreeg Pauls kuif, leeftijd (16-17), houdingen, gebaren en karakter.
Het beroep van avontuurlijke reporter was geïnspireerd op de Franse journalist Albert Londres.

Hergé ofwel Georges Remie

Georges’ lagereschooltijd viel goeddeels samen met de Eerste Wereldoorlog en de Duitse bezetting van Brussel. Van Duitse soldaten die gelegerd waren in de Etterbeekse kazernes maakte hij, in de kantlijnen van zijn schoolschriftjes, onbeholpen tekeningen. Tekenen leek al vroeg in zijn bloed te zitten. Maar het zou nog tot 1925 duren voor hij zijn eerste echte beeldverhaal publiceerde: een tekstloos stripje over een wielrenner met bandenpech.

Pseudoniem zijn initialen

Remi was zeventien jaar toen hij zijn pseudoniem Hergé bedacht. Hij gebruikte hiervoor de achterstevoren geschreven initialen van zijn naam Georges Remi: RG als Hergé. Op de lagere school was het voor hem namelijk al normaal om vanaf de eerste klas als Remi Georges te worden aangesproken. Op zijn schoolschriften prijkten eveneens de namen in die volgorde en als hij zelf zijn initialen zette, schreef hij ze neer als R.G. Daaruit ontstond zijn schuilnaam Hergé. Op zijn Frans klinkt dat als erzjee, want de begin-h is in die taal vrijwel niet hoorbaar. In december 1924 publiceerde hij voor het eerst onder dit pseudoniem

Totor

Hergé was toen al actief lid van de katholieke scouting waarvoor hij ook talrijke tekeningen maakte, onder andere in Le boy scout. In dat blad en in andere scoutingbladen publiceerde hij vanaf 1926 het stripfeuilleton Totor, P.L. van de Meikevers ook met een duo, bestaande uit een jongeman en een hondje, in de hoofdrol.

Le Vingtième Siècle

In 1927 ging Hergé werken op de abonnementenafdeling van het dagblad Le Vingtième Siècle, de spreekbuis van het francofone, conservatieve, rooms-katholieke en anticommunistische establishment. Hij vond het er dusdanig saai dat hij vervroegd in militaire dienst ging. Nadat hij afzwaaide begon hij in januari 1929 in de donderdagse jeugdbijlage Le Petit Vingtième van de krant Le Vingtième Siècle aan het allereerste avontuur van Kuifje: Les Aventures de Tintin, reporter du Petit “Vingtième”, au pays des Soviets (De avonturen van Kuifje, reporter van de Kleine “Twintigste”, in het land van de Sovjets). Het thema was uitgekozen door zijn mentor Norbert Wallez, onder wiens invloed Hergé in het zog van de Nieuwe Orde kwam. In 1930 begon Hergé aan de strip De guitenstreken van Kwik en Flupke, eveneens in hetzelfde blad.

Tot aan zijn dood in 1983 verschenen 23 albums met de avonturen van Kuifje, zijn hond Bobbie en bijfiguren als kapitein Haddock, professor Zonnebloem en de detectives Jansen en Janssen. Postuum werd het onvoltooide Kuifje en de Alfa-kunst uitgegeven. Hergé tekende de strips in eerste instantie helemaal zelf, maar in 1943 riep hij de hulp in van Edgar P. Jacobs. In 1950 startte hij de fameuze Studios Hergé. Bekende medewerkers als Bob De Moor en Jacques Martin namen hem veel werk uit handen en hielden zich onder andere bezig met het tekenen van achtergronden en het hertekenen van de oude albums. Naast Kuifje werkte Hergé aan andere strips, zoals Leo en Lea, Jo, Suus en Jokko en De guitenstreken van Kwik en Flupke, waarvan van de laatste tot 1955 355 verhalen en een tekenfilmserie verschenen.

In juni 2009 opende in Louvain-la-Neuve het Hergé-museum rond het leven en werk van de striptekenaar. Dit museum kwam er door de inzet van Hergés tweede vrouw en voormalige medewerkster in zijn studio, Fanny Vlamynck.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *