McMinnville UFO

De McMinnville UFO-foto’s, ook bekend als de Trent UFO-foto’s, werden op 11 mei 1950 gemaakt door een boerenechtpaar, Paul en Evelyn Trent nabij McMinnville, Oregon, Verenigde Staten. De foto’s werden herdrukt in het tijdschrift Life en in kranten in het hele land. Ze worden vaak beschouwd als een van de beroemdste foto’s die ooit van een UFO zijn gemaakt.

UFO-sceptici beschouwen deze foto’s als bedrog, hoewel veel ufologen blijven beweren dat de foto’s eigenlijk een echt driedimensionaal, niet-geïdentificeerd vliegend object in de lucht weergeven.
Hoewel deze afbeeldingen bekend zijn geworden als de “McMinnville UFO-foto’s“, lag de Trent-boerderij eigenlijk net buiten Sheridan, Oregon, ongeveer vijftien kilometer ten zuidwesten van McMinnville, de dichtstbijzijnde grotere stad.

Volgens het verslag van astronoom William K. Hartmann liep Evelyn Trent op 11 mei 1950 om 19.30 uur terug naar haar boerderij nadat ze haar gekooide konijnen had gevoerd. Voordat ze het huis bereikte, zag ze een langzaam bewegend, metalen schijfvormig object vanuit het noordoosten in haar richting komen. Ze schreeuwde om haar man, Paul, die in huis was; hij beweerde dat hij bij het verlaten van het huis het object ook had gezien. Nadat hij het object een korte tijd had gadegeslagen, ging hij terug naar binnen om een camera te halen; hij zei dat hij erin geslaagd was om twee foto’s van het object te maken voordat het naar het westen snelde. Paul en Evelyn Trent hadden een boerderij en Paul haalde daarnaast melk op van naburige boerderijen en verkocht die aan een lokale zuivelfabriek. Evelyn werkte bij een kippenconservenfabriek.

Hartmanns versie van het incident is terug te voeren op een interview dat de Trents gaven aan Lou Gillette, gastheer van het radiostation KMCM (later KLYC), en geciteerd in de krant The Oregonian op 10 juni 1950. De hervertelling van het vermeende incident door de Trent bleef over het algemeen consistent totdat hun dood in het midden van de jaren negentig, met uitzondering van een iets andere versie van het incident die aan de lokale McMinnville-krant werd gegeven. In die versie verklaarde Evelyn Trent: “We waren in de achtertuin geweest. We zagen het object allebei tegelijkertijd. De camera! Paul dacht dat het in de auto was, maar ik wist zeker dat het in huis was. Ik had gelijk – en de Kodak was geladen met film …

Het filmrolletje in de camera van de Trents was niet helemaal opgebruikt, dus de Trents lieten de film niet meteen ontwikkelen. De film werd pas ontwikkeld toen de resterende frames werden gebruikt bij het maken van familiefoto’s voor Moederdag, zondag 14 mei 1950.
In een interview in 1997 beweerden de Trents dat ze aanvankelijk dachten dat het object dat ze hadden gefotografeerd een geheim militair vliegtuig was, en vreesden dat de “foto’s hen in de problemen zouden brengen“. Toen hij zijn foto’s aan zijn bankier, Frank Wortmann, liet zien, was de bankier geïntrigeerd genoeg om ze vanuit de etalage van de bank te laten zien.

Een van de fotós die Trent maakte van de UFO nabij McMinnville

Kort daarna overtuigde Bill Powell, een plaatselijke krantenverslaggever, meneer Trent ervan hem de negatieven te lenen. Powell onderzocht de negatieven en vond geen bewijs dat ermee geknoeid was.
Op 8 juni 1950 werd Powells verhaal over het incident – vergezeld van de twee foto’s – gepubliceerd als een verhaal op de voorpagina in het McMinnville Telephone-Register.
De kop luidde: “Eindelijk – Authentieke foto’s van vliegende schotel
Het verhaal en de foto’s werden vervolgens opgepikt door de International News Service (INS) en naar andere kranten in het hele land gestuurd, waardoor ze veel publiciteit kregen. Het tijdschrift Life publiceerde op 26 juni 1950 bijgesneden versies van de foto’s, samen met een foto van Trent en zijn camera. De Trents was beloofd dat de negatieven aan hen zouden worden teruggegeven; ze werden echter niet teruggestuurd – het tijdschrift Life vertelde de Trents dat het de negatieven kwijt was geraakt.

De Trents stonden bij de inwoners van McMinnville bekend als “substantiële, solide, eerlijke burgers“, volgens US Air Force Sergeant L.J. Hyder, die de zaak in juni 1950 onderzocht voor het Department of Air Force Office of Special Investigations.

Nog steeds krijgt het verhaal aandacht van de media

De Hartmann analyse voor de Condon commissie

In 1967 werden de negatieven van de Trent-foto’s gevonden in de bestanden van United Press International (UPI), de nieuwsdienst die jaren eerder was gefuseerd met INS. De negatieven werden vervolgens uitgeleend aan William K. Hartmann, een astronoom die als onderzoeker werkte voor de Condon Committee, een door de overheid gefinancierd UFO-onderzoeksproject aan de Universiteit van Colorado in Boulder.

De Trents werden niet onmiddellijk op de hoogte gebracht dat hun “verloren” negatieven waren gevonden. Hartmann interviewde de Trents en was onder de indruk van hun oprechtheid; de Trents hebben blijkbaar nooit om geld gevraagd voor hun foto’s, noch kon hij enig bewijs vinden dat ze enige bekendheid bij de media hadden gezocht.

In de analyse van Hartmann voor de Condon-commissie: “Dit is een van de weinige UFO-rapporten waarin alle onderzochte factoren, geometrische, psychologische en fysieke, consistent lijken te zijn met de bewering dat een buitengewoon vliegend object, zilverachtig, metaalachtig, schijfvormig, tientallen meters in doorsnee en kennelijk kunstmatig, vloog in het zicht van twee getuigen.
Een reden voor deze conclusie was te wijten aan de fotometrische analyse van de afbeeldingen. Hartmann merkte op dat de helderheid van de onderkant van het object lichter leek te zijn dan de onderkant van de olietank op de afbeeldingen. Dit kan te wijten zijn aan de effecten van atmosferische extinctie en verstrooiing, dezelfde effecten waardoor verre bergen “vervaagd” en blauw lijken. Dit effect suggereerde dat de objecten verder van de camera verwijderd waren dan de tank, en geen kleine, lokale objecten waren.”

Hartmann wees echter ook op de mogelijkheid dat de afbeeldingen gefabriceerd waren. Hij merkte op: “Het object verschijnt onder een paar draden, … We kunnen ons daarom afvragen of het een model kan zijn dat aan een van de draden is opgehangen. Deze mogelijkheid wordt versterkt door de waarneming dat het object verschijnt onder ongeveer hetzelfde punt op de twee foto’s, ondanks dat ze vanuit twee posities zijn genomen.” en concludeert: “Deze tests sluiten niet uit dat het object een klein model was dat met een draad aan de nabijgelegen draad was opgehangen.
Hartmann merkte ook een discrepantie op die later het belangrijkste bezwaar zou worden voor latere sceptici. Hij merkte op dat de algehele verlichting van het beeld consistent was met de verlichting die rond zonsondergang zou worden verwacht, maar merkte op: “Er kan een discrepantie zijn gezien het feit dat de UFO, de telefoonpaal, mogelijk de garage aan de linkerkant, en vooral de gevels van het verre huis (links van de verre schuur) van rechts of het oosten worden verlicht. Vooral het huis lijkt een schaduw onder het dak te hebben die een foto bij daglicht zou suggereren, en gecombineerd met de oostwaartse inval, zou je kunnen stellen dat de foto’s zijn gemaakt op een saaie, zonovergoten dag, bijvoorbeeld om 10.00 uur.”
Nadat Hartmann zijn onderzoek had afgerond, stuurde hij de negatieven terug naar UPI, die vervolgens de Trents op de hoogte bracht.

In 1970 vroegen de Trents Philip Bladine, de redacteur van de News-Register (de opvolger van de Telephone-Register), om de negatieven; de Trents merkten op dat ze nooit voor de negatieven waren betaald en wilden ze daarom terug. Bladine vroeg UPI om de negatieven terug te sturen, wat het deed. Om de een of andere reden liet Bladine de Trents echter niet weten dat de negatieven waren teruggestuurd.

De Maccabee analyse

In 1975 werden de negatieven gevonden in de bestanden van de News-Register door Bruce Maccabee, een optisch fysicus voor de Amerikaanse marine en een ufoloog. Na het voltooien van zijn eigen studie van de foto’s, zorgde Maccabee ervoor dat de originele negatieven uiteindelijk werden teruggestuurd naar de Trents.

Maccabee analyseerde de foto’s en concludeerde dat de foto’s geen bedrog waren en een “echt, fysiek” object in de lucht boven de Trent-boerderij lieten zien. Veel van zijn analyse is gebaseerd op densitometrische metingen, vergelijkbaar met de fotometrische analyse van Hartmann. Maccabee voerde aan dat de helderheid van de onderkant van het object suggereerde dat het zich op enige afstand van de camera bevond, en niet op een kleiner object er dichtbij.
Maccabee analyseerde ook de positie van verschillende objecten in de afbeelding, evenals een afbeelding gemaakt door Hartmann toen hij de locatie in juni 1967 bezocht. Op basis hiervan voerde Maccabee aan dat de gezichtslijnen van de twee afbeeldingen elkaar, op enige afstand achter de hoogspanningslijnen op de foto’s, kruisten, wat naar zijn mening verder bewijs leverde dat het geen klein model was dat aan de lijnen hing.

Maccabee verklaarde dat hij bij zijn analyse van het object geen enkel bewijs vond van een draad of touwtje dat het object aan de hoogspanningslijnen verbond. In antwoord op de sceptische argumenten dat schaduwen op objecten op de foto’s aantoonden dat ze ’s ochtends waren genomen in plaats van vroeg in de avond, zoals de Trents hadden beweerd, voerde Maccabee aan dat de bewolking in het McMinnville-gebied op de avond van de waarneming de schaduwen op de garage zou kunnen hebben veroorzaakt. Hij verklaarde ook, in reactie op de IPACO-fotoanalyse uit 2013 waarin werd geconcludeerd dat de foto’s bedrog waren, dat “met betrekking tot [hun] fotogrammetrische analyse, ik heb aangetoond dat de zichtlijnen niet onder de draden doorkruisten en dat ze dit niet weerlegden … ik sta nog steeds op mijn originele werk.

De sceptici analyse

In de jaren tachtig verklaarden de bekende UFO-sceptici Philip J. Klass en Robert Sheaffer dat de foto’s vervalst waren en dat het hele evenement bedrog was.
Hun belangrijkste argument was dat schaduwen op een garage aan de linkerkant van de foto’s aantoonden dat de foto’s ’s ochtends waren genomen in plaats van vroeg in de avond, zoals de Trents hadden beweerd.
Klass en Sheaffer voerden aan dat, aangezien de Trents blijkbaar hadden gelogen over het tijdstip waarop de foto’s waren gemaakt, hun hele verhaal dus verdacht was. Ze beweerden ook dat de Trents interesse hadden getoond in UFO’s voorafgaand aan hun vermeende waarneming. Bovendien suggereerde hun analyse van de foto’s dat het gefotografeerde object klein was en waarschijnlijk een model was dat aan de hoogspanningslijnen hing die zichtbaar waren bovenaan de foto’s. Ze dachten ook dat het object mogelijk de losgemaakte zijspiegel van een voertuig was. Het object heeft een vorm die enigszins lijkt op de ronde spiegels die werden gebruikt op Ford-voertuigen die werden geproduceerd op het moment dat de foto werd genomen.

Klass beweerde ook een aantal andere tegenstrijdigheden te hebben gevonden in het verhaal van de Trents over de waarneming, en merkte op dat hun versie van het incident in de loop der jaren veranderde. Zijn conclusie was dat de Trents de gebeurtenis hadden verzonnen.

Nadat Sheaffer zijn onderzoek en conclusies naar William Hartmann had gestuurd, trok Hartmann zijn eerdere positieve beoordeling van de zaak in.
In april 2013 plaatsten drie onderzoekers van IPACO twee studies op hun website getiteld “Back to McMinnville pictures” en “Evidence of a suspension thread“. Ze verklaarden dat de UFO een holle blikbodem was die aan een draad hing die aan de hoogspanningslijnen erboven was vastgemaakt. Ze stelden dat ze de draad boven het object hadden gedetecteerd. Hun conclusie was derhalve dat “het duidelijke resultaat van deze studie was dat de McMinnville UFO een model was dat aan een draad hing.

Nasleep

De UFO-foto’s van McMinnville behoren nog steeds tot de best gepubliceerde in de UFO-geschiedenis. Sceptici blijven beweren dat de twee foto’s bedrog en/of vervalsingen zijn. Ufologen blijven volhouden dat de Trent-foto’s geloofwaardig bewijs zijn dat UFO’s een echt, fysiek fenomeen zijn. Door de jaren heen zijn de Trents consequent beschreven als eerlijke, eenvoudige boerenmensen die nooit probeerden te profiteren van hun foto’s, noch van de bekendheid die er bij kwam.

Evelyn Trent stierf in 1997 en Paul Trent in 1998; beiden stonden er tot het einde van hun leven op dat de waarneming en de foto’s echt waren. De belangstelling voor de Trent UFO-foto’s leidde tot de oprichting van een jaarlijks “UFO-festival” in McMinnville; het is nu de grootste dergelijke bijeenkomst in de Pacific Northwest, en is het op een na grootste UFO-festival in het land, na dat in Roswell, New Mexico.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *