Wittgenstein

Het beroemde citaat van Ludwig Wittgenstein: “De grenzen van de taal zijn de grenzen van de wereld” suggereert dat de wereld slechts zoveel betekenis heeft als taal haar kan geven. Taal beperkt wat we kunnen zeggen en denken, en dus beperkt het ons begrip van de wereld.
Daaruit volgt dat taal ons vermogen beperkt om de wereld te beschrijven en ermee om te gaan, wat op zijn beurt weer onze ervaring van de wereld beperkt.

In die zin is taal een filter waardoor we de wereld waarnemen en ermee omgaan, en dus zijn de beperkingen van het filter (van de taal) de beperkingen van de wereld zoals we die ervaren.

Zijn idee doet me denken aan een discussie in mijn studententijd over de stelling: “Als je het kunt bedenken, kan het ook bestaan“. En, omgekeerd, “Als het niet bedacht kan worden, kan het ook niet bestaan“. Maar goed, terug naar Ludwig.

Taalverwarring

Ludwig Wittgensteins concept van taalverwarring (“linguistic confusion”) is een belangrijk onderdeel van zijn taalfilosofie. Dit concept is gebaseerd op het idee dat taal geen nauwkeurig hulpmiddel is om alle gedachten nauwkeurig uit te drukken, maar eerder een verzameling woorden en zinnen die kunnen worden gebruikt om te verwijzen naar een verscheidenheid aan verschillende concepten, wat tot verwarring en misinterpretatie kan leiden.

Wittgenstein geloofde dat taal een bron van verwarring kan zijn vanwege de inherente ambiguïteit en het feit dat taal door verschillende mensen op verschillende manieren wordt gebruikt.
Daarom voerde Wittgenstein aan dat het belangrijk is om de grenzen van taal te begrijpen en te herkennen wanneer de betekenis van een spreker onduidelijk of verkeerd geïnterpreteerd kan zijn.

Een voorbeeld van taalkundige verwarring in het werk van Wittgenstein is te vinden in zijn boek, Tractatus Logico-Philosophicus.
In dit boek stelt Wittgenstein dat de “betekenis van een woord het gebruik ervan in de taal is“, wat inhoudt dat woorden geen intrinsieke betekenis hebben, maar alleen betekenis hebben wanneer ze in een bepaalde context worden gebruikt.
Over dit idee is veel gediscussieerd in filosofische kringen, omdat het suggereert dat taal een hulpmiddel is dat kan worden gebruikt om verschillende ideeën en concepten over te brengen, maar niet noodzakelijkerwijs een hulpmiddel is dat kan worden gebruikt om alle mogelijke betekenissen nauwkeurig over te brengen.

Privétaal

Bovendien is Wittgensteins concept van taalverwarring terug te vinden in zijn concept van de ‘privétaal‘, dat stelt dat taal alleen betekenis kan hebben als het wordt gedeeld door een groep mensen, en dat het geen betekenis kan hebben als het wordt gebruikt door een individu alleen. Dit concept suggereert dat taal een hulpmiddel is dat alleen nuttig is als het in een sociale context wordt gebruikt, en dat het een bron van verwarring kan zijn als het geïsoleerd wordt gebruikt.

Wittgenstein was behoorlijk rigoureus met de praktische toepassing van zijn concept en geloofde aanvankelijk dat hij met louter linguïstische analyse (= taal terugbrengen tot een strikt logisch niveau) van filosofische vragen, ze als pseudo-filosofische problemen zou kunnen ontmaskeren.

Einde van de filosofie?

De Tractatus eindigt met de zin: “Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen“, wat vaak, maar waarschijnlijk enigszins dramatisch, is geïnterpreteerd als het einde van de filosofie.
Ironisch genoeg heeft Wittgenstein zelf zijn ideeën uit de Tractatus op een later tijdstip gerelativeerd, en daarom spreekt men in de geschiedenis van de filosofie ook wel van een vroege en een late Wittgenstein of noemt ze zelfs – een formeel-logische aanduiding gebruikend – Wittgenstein I en Wittgenstein II.

Onze alledaagse taal is op veel manieren gebrekkig. Van het gebruik van woorden die vooringenomen opvattingen weerspiegelen tot het onvermogen om de nuances van bepaalde ervaringen nauwkeurig weer te geven.
Onze taal slaagt er vaak niet in om de realiteit van het leven nauwkeurig weer te geven.

Bertrand Russell

Ook Bertrand Russell heeft zich over de kwestie “Kan het denken bestaan zonder taal?” gebogen. Dit is zijn kijk, uit 1948, op de zaak:

Soms wordt beweerd dat er geen gedachte is zonder taal, maar met deze opvatting kan ik het niet eens zijn: ik ben van mening dat er een gedachte is, en zelfs een waar en onwaar geloof, zonder taal. Maar hoe dat ook zij, het kan niet worden ontkend dat alle redelijk uitgebreide gedachten woorden nodig hebben.
Taal dient niet alleen om gedachten uit te drukken, maar ook om gedachten mogelijk te maken die zonder taal niet zouden kunnen bestaan. Ik kan in zekere zin weten dat ik vijf vingers heb, zonder het woord ‘vijf’ te kennen, maar ik kan niet weten dat de bevolking van Londen ongeveer acht miljoen bedraagt, tenzij ik de taal van rekenen heb geleerd, en ik kan al helemaal niet denken over wat er wordt beweerd als ik lees: ‘de verhouding van de omtrek van een cirkel tot de diameter is ongeveer 3,14159’.
Taal, eenmaal geëvolueerd, krijgt een soort autonomie: we kunnen weten, vooral in de wiskunde, dat een zin iets waars beweert, hoewel wat het beweert te complex is om zelfs door de knapste koppen te worden begrepen.

Dit is een deel uit Russell’s Human Knowledge: Its Scope and Limits (1948) waarin hij vraagtekens zet bij de betrouwbaarheid van onze aannames over kennis. Hij onderzoekt de relatie tussen individuele ervaring en de algemene hoeveelheid wetenschappelijke kennis. In het boek presenteert hij zijn uitkomsten van een onderzoek van de problemen van een empirische epistemologie.

Analytische en Taalfilosofie

In de analytische filosofie (een tak en traditie van filosofie die analyse gebruikt) onderzoekt taalfilosofie de aard van taal en de relaties tussen taal, taalgebruikers en de wereld. Onderzoek kan bestaan uit onderzoek naar de aard van betekenis, intentionaliteit, referentie, de samenstelling van zinnen, concepten, leren en denken.
Gottlob Frege en Bertrand Russell waren spilfiguren in de “linguïstische wending” van de analytische filosofie. Deze schrijvers werden gevolgd door Ludwig Wittgenstein (Tractatus Logico-Philosophicus), de Wiener Kreis, logisch-positivisten en Willard Van Orman Quine.

De linguïstische wending was een belangrijke ontwikkeling in de westerse filosofie in het begin van de 20e eeuw. Traditioneel wordt de linguïstische wending ook gezien als de geboorte van de analytische filosofie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *