In een interview onlangs werd Elon Musk gevraagd of hij in God geloofde. De CEO van zowel SpaceX als Tesla moest even nadenken en zei toen: ‘Ik geloof dat er een verklaring is voor dit universum, die je God zou kunnen noemen.”
Albert Einstein had een vergelijkbare mening. De Duits-Joodse natuurkundige is beroemd om veel dingen – zijn speciale en algemene relativiteitstheorieën, zijn wilde grijswitte haar – inclusief zijn esoterische opmerking, vaak geuit in discussies over de vreemde, statistische aard van de kwantummechanica, dat ‘God niet dobbelde.”
Een laatste of ultieme vergelijking, die de natuurwetten en de oorsprong van de kosmos beschrijft, kon volgens Einstein niet op intrinsieke wijze met toeval gepaard gaan. Voor zover dat wel het geval zou zijn – en dat is de Kopenhagen-interpretatie van de kwantummechanica – zou die onvolledig zijn.
(De consensus onder natuurkundigen is nu dat hij ongelijk had: ‘Alle bewijzen wijzen erop dat hij (God) een verstokte gokker is,’ zei Stephen Hawking ooit, ‘die bij elke mogelijke gelegenheid met de dobbelstenen gooit.’)
Maar hoe zat het eigenlijk met die God van Einstein? De vraag kan opnieuw worden bekeken in het licht van de veiling bij Christie’s, onlangs in New York. Er werd een brief uit 1954 die Einstein schreef geveild.
“Ik geloof in Spinoza’s God, die zichzelf openbaart in de wettige harmonie van de wereld, niet in een God die zich bezighoudt met het lot en het doen en laten van de mensheid.”
Dat schreef Einstein in die brief aan de filosoof Eric Gutkind, wiens boek Choose Life: The Biblical Call to Revolt hij aan het recenseren was. En dat is bijna net zo vernietigend als elke hedendaagse kritiek op religie die je zou kunnen horen van bijvoorbeeld Richard Dawkins, Sam Harris of Christopher Hitchens.
‘Het woord God is voor mij’, schreef Einstein, ‘niets meer dan de uitdrukking en het product van menselijke zwakheid, de Bijbel een verzameling eervolle, maar nog steeds puur primitieve legenden. Geen enkele interpretatie, hoe subtiel ook, kan dit veranderen voor mij.”
Als we op zijn brief aan Gutkind afgaan, lijkt Einstein een atheïst te zijn. Maar lees Einstein op andere plaatsen en je ziet dat hij direct verklaart dat hij er niet één is. ‘Ik ben geen atheïst’, zei hij in een interview uit 1930. ‘Ik weet niet of ik mezelf als pantheïst kan omschrijven. Het betrokken probleem is te groot voor onze beperkte geest.” De rest van zijn antwoord is het waard om volledig te citeren:
“Mag ik niet antwoorden met een gelijkenis? De menselijke geest, hoe hoog opgeleid ook, kan het universum niet bevatten. We bevinden ons in de positie van een klein kind dat een enorme bibliotheek binnengaat waarvan de muren tot aan het plafond bedekt zijn met boeken in veel verschillende talen. Het kind weet dat iemand die boeken geschreven moet hebben. Het weet niet wie of hoe. Het begrijpt de talen waarin ze zijn geschreven niet. Het kind merkt een duidelijk plan op in de rangschikking van de boeken, een mysterieuze volgorde, die het niet begrijpt, maar slechts vaag vermoedt. Dat lijkt mij de houding van de menselijke geest, zelfs de grootste en meest beschaafde, ten opzichte van God. We zien een universum dat wonderbaarlijk is ingericht en dat aan bepaalde wetten gehoorzaamt, maar we begrijpen de wetten slechts vaag. Onze beperkte geest kan de mysterieuze kracht die de sterrenbeelden doet bewegen niet bevatten. Ik ben gefascineerd door Spinoza’s pantheïsme. Nog meer bewonder ik zijn bijdragen aan het moderne denken. Spinoza is de grootste van de moderne filosofen, omdat hij de eerste filosoof is die de ziel en het lichaam als één beschouwt, en niet als twee afzonderlijke dingen.“
Benedictus Spinoza1, de 17e-eeuwse Joods-Nederlandse filosoof, werd in zijn tijd ook verward met een atheïst omdat hij het volgende schreef in zijn verhandeling Ethica: ‘Alle dingen, zeg ik, zijn in God, en alles wat plaatsvindt, vindt plaats door alleen de wetten van de oneindige aard van God, en vloeit voort uit de noodzaak van Zijn wezen (zoals ik straks zal aantonen)‘.
In 1929 ontving Einstein een telegram, waarin hij werd gevraagd naar zijn geloof in God, van een New Yorkse rabbijn genaamd Herbert S. Goldstein. Deze had een kardinaal uit Boston horen zeggen dat de relativiteitstheorie van de natuurkundige ‘de gruwelijke verschijning van atheïsme’ impliceert.
Einstein stelde Goldstein gerust. ‘Ik geloof in Spinoza’s God, die zich openbaart in de wettige harmonie van de wereld,’ zei hij tegen hem, ‘niet in een God die zich bezighoudt met het lot en het doen en laten van de mensheid.’
Er bestaat dus, zoals Einstein beweert, geen noodzakelijk conflict tussen wetenschap en religie – of tussen wetenschap en ‘religieuze gevoelens’.
1 Benedictus de Spinoza (1632-1677) wordt in 1632 in Amsterdam geboren als Baruch d’Espinoza, zoon van uit Portugal gevluchte Joodse ouders. Als filosoof heeft hij internationaal veel aanzien. In 1669 verhuist hij naar Den Haag. Hij woont korte tijd op de Veerkade en komt uiteindelijk op de Paviljoensgracht te wonen. Hij zou hier tot zijn dood in 1677 blijven wonen.