Intolerantie voor onzekerheid

Ik ga je wat foto’s laten zien. Vertel me of ze meer op een hond dan op een kat lijken.
Met deze korte instructies begon een baanbrekende psycholoog van de Universiteit van Californië, mensen zogenaamde waarnemingstests te geven die in feite buitengewone barometers waren van hun vermogen om te genieten van de wendingen van het leven.

De deelnemers kregen een reeks tekeningen te zien van een dier dat aanvankelijk duidelijk op een kat leek, maar vervolgens, beetje bij beetje, met een knikje aan een oor of een verbreding van de snuit, volledig hondachtig werd. De middelste afbeeldingen waren onbepaald, geen hond of kat of juist allebei, en voor sommigen was dat zenuwslopend. Keer op keer weigerden deze deelnemers de veilige haven van het antwoord op hun eerste kaart op te geven totdat de reeks bijna voltooid was.

De beroemde kat-hond experimenten waren onderdeel van een naoorlogse zoektocht naar de wortels van autoritarisme en vooroordelen. Wat Frenkel-Brunswik1 met haar experiment ontdekte, was een sleutelkenmerk van de gesloten geest: intolerantie voor onzekerheid.

Else Frenkel-Brunswick (1908-1958)

Er zijn twee opties: of mensen hebben de intentie om onzekerheid uit te bannen of ze zijn bereid ervoor open te blijven staan, en daarmee dus ook voor de subtiliteiten en complexiteiten van de situatie.

  • Onzeker zijn betekent dat ik geen vertrouwen heb.”
  • Er bestaat eigenlijk niet zoiets als een probleem dat niet kan worden opgelost.
  • Ik zou alles van tevoren moeten kunnen organiseren.

Dit zijn uitspraken die zijn ontleend aan de tests ‘Intolerantie voor onzekerheid’ en ‘Tolerantie voor dubbelzinnigheid’. Beide tests zijn klassieke instrumenten om de voordelen van het niet-weten te ontsluiten. (Dubbelzinnigheid, ofwel de toestand waarin men onnauwkeurig is of openstaat voor meerdere interpretaties, is een bron van onzekerheid.)
In wezen meten de tests de mate waarin mensen onzekerheid als een uitdaging of als een bedreiging zien. Dat is een keuze die van invloed is op hoe goed we problemen onderzoeken, overdenken en oplossen.

Degenen die het onbepaalde mijden, hebben de neiging de wereld in zwart-wittinten te zien en het grijs te negeren. Ze zijn geneigd snel te reageren en zijn van streek door chaos en verrassing. Hun ‘cognitieve kaart’ is beperkt tot ‘strak gedefinieerde sporen’, schreef Frenkel-Brunswik.
Mensen die aan de andere kant van de schaal opereren, zijn daarentegen eerder nieuwsgierige, flexibele denkers die genieten van complexe problemen en van nieuwe ervaringen, van wonen in het buitenland tot het uitproberen van een nieuwe delicatesse. Ze hebben misschien zelfs een betere controle over hun geest. Er zijn aanwijzingen dat dergelijke denkers meer grijze massa (dat wil zeggen neuraal volume) hebben.

Tolerantie is een neiging, geen lot. We zijn allemaal min of meer geneigd introvert of extravert, impulsief of reflectief te zijn, en onzekerheid te verwelkomen of niet.
Een weigering om het niet te weten is geen gegarandeerd kenmerk van fascisme of onverdraagzaamheid, net zo min als iemand die een hekel heeft aan feestjes automatisch een volslagen kluizenaar is.
(En hoewel politieke conservatieven iets terughoudender zijn in het omarmen van onzekerheid, is het veelbesproken verband tussen deze twee complexe concepten zwak; veel liberalen hebben een hekel aan verrassingen, en er zijn conservatieven die genieten van verandering.)

Situatie en context zijn belangrijk; onder tijdsdruk wordt het enthousiasme van bijna iedereen om tot een conclusie te komen steeds groter. Tegelijkertijd kunnen we door oefening en een beetje inspanning ons vermogen vergroten om te blijven hangen in die grijze ruimtes waar cognitieve schatten in overvloed aanwezig zijn.

Stel je een laboratoriumexperiment voor waarbij paren van vreemden met tegengestelde politieke opvattingen samenkwamen voor een kort gesprek over een controversieel onderwerp zoals abortus of wapenbeheersing. De interacties die zich in een onderzoek uit 2016 ontvouwden, waren precies van het soort waar het zo vaak snel misgaat. De cognitieve mismatch waarmee we worden geconfronteerd is nu geen mysterieus virus of een verschuiving in het beleid, maar een andere persoon van vlees en bloed met een geheel andere visie; een tegenstander eigenlijk.

In het begin werd de helft van de paren gecoacht om een zeer competitieve mentaliteit aan te nemen. De andere duo’s kregen de opdracht om zoveel mogelijk van elkaar proberen te leren. Binnen een kwartier veranderde dit kleine verschil in houding de kijk van de deelnemers op de wereld. De paren vreemden die probeerden elkaar te overtreffen, werden meer absolutistisch. Ze gingen steeds vaker geloven dat er één onfeilbare waarheid was en dat ze die vasthielden als een rots die ze konden grijpen en verdedigen.

Degenen die klaar waren om van elkaar te leren, werden daarentegen meer evaluatief. Ze begonnen kennis te zien als inherent onzeker en als iets dat het beste vanuit meerdere gezichtspunten kon worden begrepen.
Door open te staan voor nieuwe, uitdagende informatie, werden ze bereid hun standpunt te onderzoeken en aan te passen. Ze behandelden hun begrip als verwant aan een zich ontwikkelend en toch duurzaam tapijt, waarvan de kracht voortkomt uit de soepelheid en veranderlijkheid ervan. Vanuit zo’n gezichtspunt worden betere en overtuigender argumenten aangevoerd.

Geen enkel script kan ons veranderen in virtuozen van het niet-weten. ‘We hebben hier geen wonder-middel voor,’ zei een vooraanstaande wetenschapper van onzekerheid toen hij werd aangespoord om een tegengif te vinden voor onze angst voor het onbekende. We kunnen dit niet allemaal ‘injecteren, in een fles stoppen en er een eenvoudige interventie van maken’, zegt Paul K.J. Han, een senior arts-wetenschapper bij de National Institutes of Health. One-shot-fixes zijn de illusies van een instant-antwoord-tijdperk, bracht hij in herinnering.

Toch mogen we ook niet de talloze kansen negeren die ons elke dag te wachten staan om onze geest open te stellen voor onzekerheid – en voor het opmerkelijke potentieel ervan.​


1 Else Frenkel-Brunswik werd in 1908 geboren in Lemberg (Lvov), in het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en anti-Joodse pogroms emigreerde haar familie naar Wenen, waar haar ouders haar opleiding psychologie aan de Universiteit van Wenen aanspoorden en steunden. Terwijl ze als onderzoeksassistent aan het Psychologisch Instituut werkte, ontmoette ze Egon Brunswik, die in 1937 Wenen verliet om les te geven aan de Universiteit van Californië in Berkley. Kort nadat Duitsland Oostenrijk had geannexeerd, vluchtte Else naar de Verenigde Staten, waar ze zich herenigde met Egon en met hem trouwde in juni 1938. Tijdens de Tweede Wereldoorlog begon ze onderzoek te doen naar de psychologie van antisemitisme, en in 1950 publiceerde Frenkel-Brunswik samen met verschillende andere wetenschappers de baanbrekende studie The Authoritarian Personality.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *